eigen_frontfoto

Digestaat

Mestdecreet

In 1991 werd de Europese Nitraatrichtlijn van kracht voor alle lidstaten van de Europese Unie (Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991). In deze richtlijn werd onder andere een basiskwaliteitsnorm voor het grond- en oppervlaktewater vastgelegd op maximum 50 mg nitraat per liter. Net als in andere lidstaten werd ook in Vlaanderen deze norm niet overal gehaald en moesten hieromtrent maatregelen genomen worden. Eén van de oorzaken van de te hoge nitraatgehaltes in het grond- en oppervlaktewater is de mate waarmee dierlijke mest werd toegediend op de Vlaams landbouwgronden. Om onder andere deze toediening te reglementeren, werd voor Vlaanderen het Mestdecreet opgesteld. Dit decreet werd goedgekeurd op 23 januari 1991. 

Het eerste Mestdecreet legde zeer algemene bemestingsnormen op. Zo mag er maximaal 170 kg N/ha aan dierlijke mest worden uitgereden op landbouwgrond. Mestoverschotten van de overschotgebieden dient men te vervoeren naar gebieden met mesttekorten. Na een evaluatie in 1995 bleek deze aanpak echter niet voldoende. Het Mestdecreet werd gewijzigd en MAP I (Mest Actie Programma I) werd ingevoerd op 1 januari 1996. Sindsdien is het decreet reeds meerdere keren grondig gewijzigd. Op dit moment is het zesde mestactieplan (MAP6) nog in voege. Met het ontwerp MAP 7 (2024-2027), voortbouwend op MAP 6 (2019-2022) ambieert de Vlaamse Overheid een reductie van de nutriëntenverliezen uit land- en tuinbouw om de waterkwaliteit in lijn te brengen met de Europese doelstellingen, voor zover landbouw daarvoor verantwoordelijk is.

MAP 6

Het mestactieprogramma omvat maatregelen om de verontreinigingen in oppervlakte- en grondwater door nitraten uit agrarische stromen te verminderen en verdere verontreinigingen te voorkomen. MAP 6 volgt uit het Mestrapport van 2018, waarvan de resultaten niet goed waren. Een belangrijke maatregel uit MAP 6, relevant voor biogasinstallaties, is het verbeterd in kaart brengen van nutriëntenstromen. MAP 6 stelt volgende maatregelen voor:

  • Een effectiever toezicht op mestverwerkingsinstallaties en anaerobe vergisters, door opvolging van alle nutriëntenstromen van en naar be- en verwerkingsinstallaties van dierlijke mest en andere organische reststromen. De verplichting tot het plaatsen van extra debietmeters is hieraan gelinkt.
  • Oordeelkundig gebruik van effluent en digestaat. Voor effluenten wordt dit bereikt door de implementatie van een code goede praktijk die is opgesteld door het Vlaams Coördinatiecentrum Mestverwerking (VCM), met aanbevelingen om een betrouwbare en stabiele samenstelling van effluent te verkrijgen. Voor digestaat werd een code goede praktijk opgesteld door de relevante sectororganisaties.
  • Onderzoek naar de meerwaarde van een invoer van een conformiteitsbeoordeling voor mestverwerkingsinstallaties met vereisten betreffende het proces, de inputstromen, traceerbaarheid, monitoring en registratie, de eindproducten, labelling, ...
  • Verderzetten van de transitie van nutriëntenverwerking naar nutriëntenrecuperatie in de mestverwerking. Hiertoe werd een Vlaams Nutriëntenplatform opgericht als incubator voor initiatieven van nutriëntenrecuperatie en het verstrekken van de nodige ondersteuning voor dergelijke initiatieven.

De maatregelen worden meer in detail beschreven in 'Annex 1 - Actieplan mestverwerking en anaerobe covergisting: naar een effectievere opvolging van mestverwerking en anaerobe covergisting" van MAP 6.

Meer info over MAP 6 kunt u hier raadplegen. Het volledige MAP 6 met annexen en bijhorend plan-MER kunt u hier bekomen.

Het Koninklijk Besluit van 28 januari 2013

Dit besluit is van toepassing op het verhandelen en het gebruik van meststoffen, bodemverbeterende middelen, teeltsubstraten, zuiveringsslib, alsmede op elk product waaraan een specifieke werking ter bevordering van de plantaardige productie wordt toegeschreven. Het besluit is met andere woorden van toepassing wanneer men eindproducten van vergisting wil verhandelen als bodemverbeterend middel. Het KB is niet van toepassing in geval van "gebruik op eigen gronden". Ook is het KB niet van toepassing op de vruchtbaarmakende stoffen of bodemverbeterende middelen die van de natuurlijke voortbrengselen van de hoeve voortkomen, mits deze in hun natuurlijke staat worden verkocht (Art. 3, 5°). Onder dit valt dus onverwerkte mest.

Bij het besluit hoort een tabel waarin de toegelaten producten voorkomen. Wanneer het eindproduct van de vergistingsinstallatie niet voorkomt in deze tabel, mag het niet verhandeld worden in België. Wel is er een procedure voorzien om producten die niet in de tabel voorkomen alsnog te kunnen verhandelen. Daarvoor moet een zogenaamde 'aanvraag tot ontheffing' ingediend worden bij de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. Bijkomend dient elke producent van bodemverbeterende middelen ook erkend te zijn door het FAVV (Federaal Agentschap voor de Voedselveiligheid). De voornaamste zaken die in het ontheffingsdossier moeten aanwezig zijn de volgende:

  • Samenstelling, aard, oorsprong en hoeveelheden van de gebruikte grondstoffen.
  • Gedetailleerde beschrijving van het productieproces; analyseverslag van erkend labo betreffende landbouwkundige parameters en ongewenste stoffen.
  • Bewijzen van landbouwkundige waarde; gebruiksdosis en gebruiksaanwijzing.

Wanneer men het eindproduct van anaerobe vergisting in een andere vorm dan digestaat wil gebruiken, dient bekeken te worden als men onder de toegelaten producten van bijlage 1 van het besluit valt. Indien niet, moet een ontheffing aangevraagd worden. De ontheffing wordt afgeleverd per producent en per product voor een periode van maximum 5 jaar. 

Indien het product waarvoor een ontheffing wordt aangevraagd een afvalstof is, kan er pas een ontheffing afgeleverd worden nadat het Gewest de toestemming heeft gegeven om de afvalstof te valoriseren in de landbouw. Het product moet daarvoor behoren tot een positieve lijst of gedekt zijn door een gebruikscertificaat/grondstofverklaring/keuringsattest. In dat geval moet u ook een kopie van dit gebruikscertificaat, de grondstofverklaring of het keuringsattest bij het dossier voegen (of aantonen dat daarvoor een aanvraag loopt). Voor het Vlaams Gewest is de OVAM (Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij) bevoegd voor de uitvoering van het afvalbeleid. 

Zie ook 'VLAREMA en het Vlaco-keuringsattest'.

Wettelijk statuut

Gft- en groencompost zijn volgens het mestdecreet “andere meststoffen”. Het statuut van digestaat hangt af van de inputstromen. Indien de inputstromen gedeeltelijk uit mest bestaan, valt het digestaat onder het statuut 'dierlijke mest'. Onder de Nitraatrichtlijn mag maximaal 170 kg N/ha aan dierlijke mest worden uitgereden. Dit beperkt het gebruik van producten afkomstig van dierlijke mest. RENURE-producten zouden boven de limieten van de Nitraatrichtlijn kunnen toegepast worden, mits dezelfde in de richtlijn vastgelegde bepalingen worden gevolgd als voor stikstofhoudende kunstmest. Dit kan enerzijds een belangrijke stap zijn richting circulaire landbouw in Vlaanderen en anderzijds een CO2-besparing opleveren door een daling in kunstmestgebruik.

Echter, er werd reeds een eindpunt van de productieketen vastgelegd voor onder andere digestaat dat voortkomt uit de transformatie van dierlijke bijproducten in een biogasinstallatie of compost. Dit betekent dat deze producten niet langer onderworpen zijn aan de eisen van de Europese Animal By-Product Regulation (Verordening (EG) 1069/2009). Verder dienen deze 'eindproducten’ nog in de Fertilising Product Regulation (Verordening (EU) 2019/1009) opgenomen te worden om als organische meststoffen en bodemverbeteraars gebruikt te worden. 

De Europese Fertilising Products Regulation 2019/2009 (FPR) legt regels vast voor bemestingsproducten op de EU-markt, inclusief meststoffen afgeleid van digestaat. Het bemestingsproduct kan zijn samengesteld uit meerdere Component Material Categories (CMC's) en moet ingedeeld worden in een Product Function Category (PFR) voor het verkrijgen van een CE-label. Dit CE-label toont aan dat het product geëvalueerd werd en beantwoordt aan de Europese vereisten inzake veiligheid, gezondheid en bescherming van het leefmilieu, en laat toe het product vrij te verhandelen binnen de EU.

Op heden worden doorgaans twee CMC's gebruik voor digestaat: 'CMC 4 Digestaat van vers gewas' en 'CMC 5 Digestaat anders dan digestaat van vers gewas'. Echter, voor digestaat afkomstig van dierlijke bijproducten moet eerst een eindpunt toegekend worden volgens artikel 5 van de Animal By-Product Regulation 1069/2009 (ABPR) voor deze kan worden opgenomen in een CMC van de FPR. Recent werd dit eindpunt voor digestaat van dierlijke bijproducten vastgelegd in Verordening (EU) 2023/1605 waardoor het kan worden opgenomen in de FPR onder 'CMC 10 Afgeleide producten in de zin van Verordening 1069/2009 (ABPR)'. Verder was er nog een beoordeling van de Commissie noodzakelijk om dit product toe te voegen aan de tabel van CMC 10 producten (in Bijlage II deel II van de FPR). De Commissie beoordeelt het afgeleide product op veiligheid en relevante aspecten die niet in aanmerking zijn genomen voor de vaststelling van een eindpunt in de productieketen overeenkomstig de ABPR. Op 4 maart 2024 werd de gedelegeerde verordening van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1009 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toevoeging van verwerkte mest als bestanddeel aan EU-bemestingsproducten aangenomen. 

Datum