eigen_frontfoto

Tijdelijk stikstofkader in afwachting van definitieve PAS

Koe

De uitstoot van stikstof, voornamelijk afkomstig van landbouw, transport en industrie, vormt een bedreiging voor de biodiversiteit in de Vlaamse natuurgebieden. Plantensoorten die groeien op schrale bodem worden verdrongen door stikstofminnende planten. Om terug tot een gezond evenwicht te komen, legt Vlaanderen beperkingen op voor de uitstoot van stikstof via de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Het PAS-programma heeft als algemeen doel bij te dragen aan de instandhouding van onze meest waardevolle natuur- gebieden door de uitstoot van stikstof terug te dringen, zonder de continuïteit van de vergunningverlening of het level playing field voor bedrijven en sectoren in het gedrang te brengen. Voor de sectoren landbouw en industrie wordt deze reductie voornamelijk afgedwongen via het vergunningsbeleid.

Eind februari zette een uitspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen de op dat moment geldende stikstofregelgeving in Vlaanderen op losse schroeven. Het beoordelingskader, waarin er sprake was van geen significante impact indien bedrijfs- emissies minder dan 5% bijdroegen aan de kritische stikstofdepositiewaarde van een gebied, werd aanzien als niet wetenschappelijk onderbouwd. Een beslissing louter gebaseerd op de kwantitatieve drempels vastgelegd in het oorspronkelijk beoordelingskader volstond dan ook niet. Verder werd onderzoek naar cumulatieve effecten, waarbij dus rekening gehouden wordt met de stikstofuitstoot van naburige bedrijven, noodzakelijk geacht bij een beoordeling. In afwachting van meer duidelijkheid over een tijdelijke stikstof- regelgeving, baseerden deputaties en adviserende overheden zich op het arrest om advies te geven over (hernieuwingen van) vergunningen. Volgens Peter Thijs van het studie- en adviesbureau Profex was het niet zo dat projecten op dat moment systematisch werden geweigerd. ‘Maximaal kansen geven aan lopende projecten om zich aan te passen, via bijvoorbeeld een administratieve lus of een verlenging van de beroepstermijn, werd altijd vooropgesteld waar mogelijk, en heeft ook geresulteerd in verschillende projectwijzigingen.’

Op 2 mei werd een onmiddellijk van toepassing zijnde Ministeriële instructie verspreid door minister Zuhal Demir die tijdelijk vorm moest geven aan hoe vergunningsaanvragen dienden beoordeeld te worden. In die instructie wordt onderscheid gemaakt tussen NH3 – voornamelijk in de landbouwsector – en NOx – voornamelijk door de industrie. Gezien er in Vlaanderen onder andere een systematische afname van de NOx-uitstoot kan worden vastgesteld, wordt een verstrenging naar een drempelwaarde van 1%, met een maximum van 0,3 kg N/ha/jaar, voorlopig als voldoende geacht in die context. Men gaat er dus vanuit dat onder die grens geen betekenisvolle aantasting van het gebied zal optreden. Bij overschrijding van die grens is een passende beoordeling nodig. In tegenstelling tot de uitstoot van NOx wordt geen dalende trend in NH3-emissies vastgesteld. Voorlopig moeten veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties dan ook steeds een individuele beoordeling uitvoeren. Indien de drempelwaarde van 0% wordt overschreden door bijkomende stikstof- depositie, is een passende beoordeling vereist om aan te tonen dat er geen sprake is van een significante impact op het omliggende gebied, en zullen bijkomende PAS-maatregelen moeten worden genomen volgens de BBT. Gezien het in de Ministeriële instructie geen mechanische richtlijnen betreffen, ligt de beoordeling geval per geval bij de advies- verlenende instanties.

Op 10 mei werden in navolging van de Ministeriële instructie bijhorende richtsnoeren gepubliceerd, met focus op NH3-emissies. Daarin verduidelijkt het Agentschap Natuur en Bos welke principes men zal hanteren bij de beoordeling van de stikstofuitstoot van vergunningsaanvragen. ‘Alles begint met het algemene basisprincipe dat een vergunnings- aanvraag geen bijkomende impact op een speciaal beschermingsgebied mag veroorzaken. Ook de VEN (Vlaams Ecologisch Netwerk)- en vogelrichtlijngebieden zullen op dezelfde manier als de andere beschermingsgebieden moeten worden getoetst.’, stelt Peter Thijs. ‘Een tweede basisprincipe is dat bij iedere vergunningsaanvraag maximaal gekeken moet worden naar emissiereducerende technieken. In die context wordt bijvoorbeeld aangeraden een minimumreductie van 30% na te streven indien de impactscore hoger ligt dan de relatieve emissienorm van 0,1%, en is het inzetten van BBT’s voor emissiereductie nodig. Echter, het is zeker niet altijd evident om die emissies en bijhorende reductie in te schatten. Een doormeting op bedrijfsniveau zal de meest correcte beoordeling opleveren en zicht geven op waar nog verbeteringen mogelijk zijn.’ Deze en de andere richtsnoeren zijn van toepassing op zowel nieuwe aanvragen als aanvragen tot verlenging, behalve als een verlenging wordt beoogd tot eind december 2022.

Bij de stikstofuitstoot van biogasinstallaties kan een onderscheid gemaakt worden tussen NOx-emissies veroorzaakt door het verbranden van biogas in een WKK-motor en NH3-emissies gelinkt aan mestverwerkingsactiviteiten. Dit tijdelijk stikstofkader kan een impact hebben op de vergunningen van zowel bestaande als nieuwe biogasinstallaties. Vermits NH3 sneller neerslaat dan NOx, zal dit vaak de beperkende factor zijn in de dossiers wat betreft de stikstofuitstoot van het biogasbedrijf, zeker indien digestaatdroging plaats- vindt bij hoge luchtdebieten.‘Voor die digestaatdroging worden rookgassen van de WKK ook vaak integraal gerecupereerd. Aanbevolen is om een deskundige te raadplegen voor een accurate inschatting van de exacte emissie, die rekening houdt met de behandeling van stikstofcomponenten in de luchtzuivering van die drooginstallatie.’

Vergunningen voor (nieuwe) biogasinstallaties in agrarisch gebied zijn voorlopig allerminst evident indien deze in de omgeving liggen van speciale beschermingsgebieden, gezien een passende beoordeling vereist is bij elke impact. Voor installaties in industrie- gebied is wat meer speelruimte, gezien die 1% drempelwaarde geldt, ook voor NH3, waaronder geen passende beoordeling nodig is. ‘Voor biogasinstallaties die geen mest vergisten en in industriegebied gelegen zijn, is dit inderdaad van toepassing.’, volgens Peter Thijs. ‘Echter, voor vergisting van mest in dergelijk gebied zal dezelfde lijn worden doorgetrokken als voor installaties in agrarisch gebied. Ook voor biogasinstallaties met andere meststoffen in agrarisch gebied zal die laagste drempelwaarde vermoedelijk gelden, hoewel dit geen mestverwerkers zijn.’

Wil de kans op een positieve beoordeling verhogen, wordt het hoe dan ook cruciaal om op voorhand grondig na te gaan wat de mogelijke stikstofimpact zal zijn van bepaalde activiteiten en om, waar nodig, sterk in te zetten op emissiereducerende maatregelen. ‘Belangrijk om in het achterhoofd te houden is dat een daling in NH3-uitstoot geen vrijgeleide geeft om meer stikstof via de WKK te emitteren en vice versa, hoewel dergelijke redenering optimalisaties kan belemmeren in sommige situaties.’, argumenteert Peter Thijs. ‘Verder is de sterk aangeraden reductie van 30% allerminst evident voor bedrijven die reeds alle mogelijke BBT’s hebben geïmplementeerd. Echter, ieder individueel geval dient beoordeeld te worden door de adviesverlenende instanties. Indien een individueel bedrijf een beperkte impact heeft, kan worden gemotiveerd dat een kleinere reductie aanvaardbaar is. Ook raad ik bedrijven die pas binnen enkele jaren hun vergunning moeten hernieuwen aan om toch al even hun toekomstvisie te onderzoeken. Voor de meeste bedrijven zijn er immers absoluut nog mogelijkheden, maar je moet deze wel kennen.

Een volledige herziening van de PAS, en dus ook een nieuw en rechtszeker beoordelingskader, wordt verwacht tegen eind dit jaar.

 

Foto: © Pixabay

Datum publicatie